Bloemetje 30. Zich pantseren.
Door: Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt in een doos een harnas van een ridder. Meisje Bloem wil wel ridder worden. Ze doet de ijzeren jas aan en zet de helm op haar hoofd. ‘Het is zwaar’, zegt ze. Meisje Bloem kan er bijna niet mee lopen en ze kan ook bijna niets zien. ‘Niemand kan me pijn doen,’ zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Met deze ijzeren kleren ben ik niet meer bang (41. Het harnas)’ Dit verhaal van Meisje Bloem herken ik. Als ik bang ben kan ik wegduiken in een hoekje, maar ik kan me ook pantseren net als Meisje Bloem; me sterker maken dan ik werkelijk ben. Ik kan letterlijk eelt kweken op mijn ziel, waardoor alles wat mensen tegen mij ondernemen mij niet raakt meer en ik onschendbaar wordt. Niks deert me en een gemene opmerking glijdt van mijn rug als druppels water op een vette eenden rug. Ik kan me ook pantseren door me voor te stellen dat ik een ander ben, een heel sterke vrouw bijvoorbeeld die niemand in de wereld nodig heeft. Dat lijkt prettig maar als niks meer binnen komt, dan ben ik wel heel alleen en word ik ook niet met liefde gevoed, want narigheid raakt me niet, maar ik ben ook gevoelloos voor liefde dan; ik verhard. Wie zich afsluit voor gevoelens, zich pantsert, wordt niet geraakt, niet door een sneer, maar ook niet door een compliment of een aai. En is die sterke vrouw wel een prettig iemand voor de mensen om mij heen?
Bloemetje 29. Vragende Nieuwsgierigheid
Door Joris Leijten.
Bij kinderen kennen we de zogenaamde ‘waaromfase’. Tussen 3 en 4 jaar ontdekken kinderen dat alles met vragen te beantwoorden is. Ze stellen zich bij alles wat ze doen de vraag: Waarom? Waarom moet ik naar bed? Waarom moet ik eten, waarom heeft een stoel 4 poten? Soms tot ontsteltenis van de ouders en andere volwassenen die niet op elke vraag een goed kinderantwoord weten. Door het soms te veel aan vragen stellen en de ergernis van volwassenen daarover leren kinderen het helaas af om vragen te stellen. Hopelijk behouden ze wel hun nieuwsgierigheid en gaan ze zelf opzoek naar vragen en de antwoorden net als Meisje Bloem.
Bloemetje 28. Schuilen
Door Clémence Leijten
Meisje Bloem en haar pop vinden op zolder een paraplu. Meisje Bloem kan de paraplu meteen gebruiken want het wordt opeens donker en de wolk boven haar hoofd is pikzwart. ‘Er komt onweer’, roept ze. Flits… donderebom, flits…. donderebom. Dan begint het te regenen. Te regenen! ‘Ik heb een paraplu’, zegt Meisje Bloem, ‘ons kan niks gebeuren. Wij gaan schuilen (24. De paraplu).’ De pop is bang; Meisje Bloem biedt haar pop bescherming en ze wachten samen onder de paraplu tot de zon weer gaat schijnen. Ik vat de paraplu in het verhaaltje op als een metafoor van bescherming, voor schuilen. Maar wat is dat schuilen? Meisje Bloem denkt na over schuilen. Meisje Bloem zegt: ‘Schuilen is dat je je verbergt voor iets dat je bang maakt. Er kan dan niets meer gebeuren(24. De paraplu).’ Ik ken in mijn leven het gevoel van dreiging; ik ken de behoefte dan te willen schuilen.
Bloemetje 27. Krulmensen
Door Clémence Leijten.
In een doos op zolder liggen messen, lepels en vorken. Meisje Bloem zegt: ‘Het zijn mooie voor een deftig diner.’ Rechts van het bord het mes en de lepel, links de vork weet ze. Haar ogen lachen om de vork die is krom gebogen (3. De vork). Meisje Bloem vindt een kromme vork leuk, terwijl andere mensen denken: gooi weg die rare vork, die kan je toch niet meer normaal gebruiken. Zij vindt de kromme vork leuk omdat die haar doet denken aan mensen die zich anders dan anderen mensen gedragen. Die mensen ‘krullen’ als de kromme vork; zij buigen zich in bochten die nog niet bestaan. “Krulmensen” noemt Meisje Bloem die mensen: krulmensen zijn anders en ze doen anders “Meisje Bloem doet een krulmens voor. Ze buigt voorover en legt haar handen op de grond. ‘Als je een krulmens bent’, zegt ze, ‘zie je alles op zijn kop (3. De vork).’ Daarmee bedoelt ze, denk ik, dat krulmensen de dingen anders bekijken dan de meeste mensen. Dat doen ze omdat ze dat grappiger vinden, of wijzer, of handiger. Meisje Bloem ontdekt dat zij een krulmens is.
Bloemetje 26. Een totaal project.
Door Joris Leijten.
Veel mensen vinden het leuk dat de educatieve producten van Joleijt meer zijn dan alleen een prentenboek. Bij Madame Poubelle (2016), Meneer Boek (2018) en Meisje Bloem 2019) zijn direct bij het prentenboek een lesboek een meezingliedje en personage of act uitgebracht. Het lesboek, personage en andere producten hebben dezelfde basis van het prentenboek maar zijn toch aanvullend en uniek in hun soort en kunnen ook los van elkaar gebruikt worden. Er is over nagedacht. Ook zit er in vormgeving een overeenkomst in zowel de zwart-wittekeningen, manier van schrijven, vormgeving en lesmethode van drie “Een leukere wereld” figuren.
Na de uitgave Madame Poubelle kwam er uit de leerkrachten de vraag naar een kleurplaat van Madame Poubelle om met de leerlingen te kleuren. Deze hebben we gemaakt als zoekplaat met elementen uit verschillende verhalen. Daarbij kwam ook een knippopje dat gekleurd kon worden en in elkaar gevouwen/ geplakt kon worden. Hiervan leren we ook weer en voeren we dan direct door op de andere figuren. Je blijft zoeken naar nieuwe mogelijkheden om de figuren in te zetten en te promoten.
Bloemetje 25. Seksualiteit
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt een stapeltje brieven met een lint erom. Het zijn brieven van Joop voor Klaartje. ‘Dat zijn namen’, zegt Meisje Bloem. Meisje Bloem zegt: ‘Joop wil met Klaartje trouwen.’ Op een dag schrijft hij een mooie brief aan haar. Dat ze mooie haren heeft, en mooie ogen. Dat ze lief is. Dat hij een mooi huis heeft, en hij vraagt of ze bij hem komt wonen. Hij heeft ook een lieve hond. ‘Klaartje vindt honden leuk’, zegt Meisje Bloem, ‘Klaartje houdt van honden. Dus gaat Klaartje met Joop trouwen net als in een sprookje. En ze leefden nog lang en gelukkig (7. De brieven).’ Dat Klaartje omwille van de hond met Joop trouwt, is een beleven van een kind. Meisje Bloem wil zelf graag een hondje, dus lijkt het hebben van een hond haar een goed argument om te trouwen. Meisje Bloem weet wel wat trouwen is: ‘Trouwen is dat je belooft dat je altijd bij elkaar zult blijven en dat je voor elkaar zult zorgen.’ Meisje Bloem kijkt naar haar pop, ze zegt: ‘Ik wil wel altijd voor mijn vriend zorgen, maar dan moet mijn vriend ook altijd zorgen voor mij (7. De brieven).
Bloemetje 24. Koekoek
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem springt steeds, omdat ze alles leuk vindt vandaag. “Meisje Bloem springt twee stapjes naar voren en dan twee stapjes opzij. Ze zwaait met haar armen. En dan staat Meisje Bloem opeens op haar handen. ‘Ik ben een beetje koekoek’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben een beetje koekoek omdat ik morgen een hondje krijg! (48. Geen doos)’ Ik kende het woord “koekoek” als de naam van een vogel; niet als bijvoeglijk naamwoord. Meisje Bloem licht het woord toe. Meisje Bloem zegt een beetje koekoek ben ik als ik gek doe. Mijn moeder roept dan: “Hé Bloem, KOEKOEK! Meisje Bloem zegt: ‘Als ik een beetje koekoek ben dan moet ik springen en dan kriebelt het in mijn buik. Dan kan ik niet stoppen (48. Geen doos).’ In wat de moeder van Meisje Bloem zegt, hoor ik de verzuchting: ‘Alsjeblieft Bloem, doe eens even normaal.’ Voor de moeder van Meisje Bloem is het koekoek-doen iets irritants, iets slaps. De schrijfster Aletha Solter geeft in haar boek Het ongedwongen kind¹ een andere, verrassende verklaring voor dat jolige gedrag van kinderen op zulke momenten een verklaring, waarin het dollen, het koekoek doen, een teken is van sterkte.
Bloemetje 23. Nieuwe Normaal
Door: Joris Leijten
We hebben het in deze tijd over het zogenaamde “Nieuwe Normaal”. Na een intense periode van een virus moeten we ons aanpassen aan een mogelijke nieuwe situatie met afstand houden, omkijken en veel schoonmaken. De vraag is of het nieuwe normaal ook een leukere wereld is ? Voor Joleijt is “Een leukere wereld: een wereld waar men open is, gelijkwaardig bent, met zorg voor elkaar, creativiteit, passie voor de goede zaak staat én met het gevoel dat je alleen gemotiveerd leert. Nu we bijvoorbeeld zo’n fundamentele nieuwe houding kunnen aannemen in de wereld van het nieuwe normaal, kunnen we tegelijkertijd ook andere keuzes maken. De keuze om je eigen wereld te verduurzamen met minder haast en winst bejag. Iedereen kan zijn eigen wereld leuker maken met zijn eigen moraal want de meeste mensen deugen.
Bloemetje 22. Hoop.
Door: Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een doos. Hij is helemaal leeg. ‘In de doos zat misschien een schat’, zegt ze, ‘die schat is gestolen door een piraat.’ Dat denkt ze maar de doos is leeg. Meisje Bloem pakt de doos en zet die op haar hoofd, Meisje Bloem zegt: ‘Van een lege doos kun je hoed maken.’ Meisje Bloem knipt vier gaatjes in de doos. Ze zegt: ‘En nu is de doos een masker.’ (32. De lege doos.) Van een lege doos kun je van alles maken. Nieuwe schoenen in zo’n stevige witte schoenendoos werden in ons gezin altijd aangegrepen om een kijkdoos te maken. Herman Vuijsje beschrijft dat fenomeen in een column die hij “De stad als kijkdoos” noemde[i]. Hij schrijft: “Het maken van zo’n doos verliep volgens strakke regels. Het vloeipapier dat als plafond diende, móést bijvoorbeeld geel zijn. Dan kreeg je binnen in de doos het licht van een achternamiddag in december.” Hij beschrijft het interieur: “[..] de bodem bedekten we steevast met een laag watten. Uit die witte wade rees een kerkje omhoog, geknipt uit zo’n kitscherige kerstkaart, met zilveren randjes erom heen. Verder een koe met een bel, een mannetje en een vrouwtje, een huisje met een schoorsteen waaruit rook kwam kringelen.” Dat klopt, dat deden wij precies zo. Je mocht kijken door een luikje in de korte kant van de doos, als je een knikker betaalde.
Bloemetje 21. Met plaatjes leren
Door: Joris Leijten
In de Middeleeuwen waren er weinig boeken. De boeken die er waren, waren met de hand geschreven vooral door monniken. Tekst overschrijven was letterlijk “monnikenwerk”, het duurde heel lang. Aanvankelijk konden alleen de geestelijken lezen, maar langzamerhand konden de kasteelheren en andere adellijke lieden dat ook, maar zij hadden ook plaatjes nodig om te kunnen zien wat er bedoeld werd. Kunstenaars maakten voor de kasteelheren mooie kleine illustraties bij de teksten in de boeken. De nieuwe “miniatuurboeken”, zoals deze boeken genoemd werden, waren uniek; zij konden immers niet vermenigvuldigd worden. Pas in de 17 eeuw werden er methoden ontwikkeld om met stempels, plaatjes en teksten, te drukken op papier. Eerst gebeurde dat uitsluitend in zwart wit, later ook in kleur. Door deze boekdrukkunst konden veel meer mensen boeken lezen en door de plaatjes begrepen ze beter, wat er werd bedoeld.