Category Archives: Bloemetjes

Door Clémence Leijten

 In een doos vindt Meisje Bloem lichtjes van de kerstboom. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga het héél gezellig maken.’ Meisje Bloem trekt een deken over een stapel dozen en maakt zo een hut. Het is donker binnen. Ze zegt: ‘Nu kan ik de lichtjes goed gebruiken.’ Meisje Bloem hangt de lichtjes die aan zijn, in de hut. ‘Oh, wat gezellig’, zucht ze blij, ‘het lijkt net kamperen (44. De kerstboomlichtjes).’  ”Gezellig”, zegt Meisje Bloem. Voor Meisje Bloem is dat kamperen in een tent. Wat gezellig is, is voor iedereen wat anders. In dit verhaaltje zitten wel  de algemene elementen die iets gezellig maken. De deken boven haar hoofd die de zolder intiemer maakt: intimiteit geeft een gevoel van veiligheid. Meisje Bloem maakt haar hut donker waardoor de kerstlampjes nog helderder schijnen, zonder duisternis bestaat er geen licht. Maar er is nog één element (en dat is de essentie van gezellig-zijn waarvan Meisje Bloem zich misschien niet bewust is), het zit ook in het verhaal. Meisje Bloem doet haar schouders omhoog en trekt haar knieën onder haar kin. Ze slaat haar armen om haar benen. Ze zegt tegen haar pop: “Wat is het gezellig hier binnen.’ De pop vindt dat ook. Meisje Bloem zegt tegen de pop: ‘Gezellig voelt als een vriend.’ Dankzij de pop wordt het gezellig omdat ze sámen zijn. 

Read more

Door Clémence Leijten.

Meisje Bloem moet van haar moeder de rommel op haar kamer opruimen en mag niet naar zolder.’ Meisje Bloem vindt opruimen niet nodig en ook niet nuttig. Meisje Bloem zegt: ‘Opruimen is alles neerzetten zoals mijn moeder het wil. “Alle spulletjes moeten in de kast”, zegt mijn moeder. Maar dan vergeet ik ze, omdat ik ze niet zie.’ Meisje Bloem zegt:Als alles opgeruimd is, heb ik niks om over te denken’ (22. Het niksje). De opdracht van de moeder aan Meisje Bloem om haar kamer op te ruimen zet mij aan het denken. Als mijn moeder mij vroeger vroeg mijn kamer op te ruimen, wist ik dat ze bedoelde dat het er een rommel was. Maar wat is rommel? Ik kijk om me heen en zie de sporen van het sinterklaasfeest gisteravond: de dozen, het pakpapier. Ik geniet na. Ik pak er een mooi papier uit omdat ik daar plaatjes uit wil knippen; ik vind nog een gedichtje dat mij weer aan het lachen maakt en van de surprise die ik kreeg, maak ik een schilderij, dat ik ophang in de keuken. Is dit rommel?

Read more

Door Clémence Leijten.

Meisje Bloem schudt de deksel van een doos. Kijk Bloem, in de doos liggen bijzondere kleren. ‘Het is de mantel van Sinterklaas’, zegt Meisje Bloem (15. De sinterklaasmantel).’ Meisje Bloem gelooft nog in Sinterklaas want ze zegt: “Het is de mantel van Sinterklaas”; ze zegt niet: dat is de mantel waarmee Oom Ben ieder jaar Sinterklaas speelt. ‘Hoe komt die op onze zolder?’ vraagt ze. Meisje Bloem denkt. Ze zegt:Op een dag zei Sinterklaas tegen mijn moeder: “Ik heb geen schone kleren meer, alles is vuil, wilt u de kleren alstublieft voor mij wassen?” ’ Ze zegt:Mama stopte de kleren in de wasmachine. Toen moesten de kleren drogen. Toen moest mama de kleren strijken. En toen mama de kleren terug wilde geven aan Sinterklaas, was de boot al weer naar Spanje vertrokken.[..] Daarom liggen de kleren van Sinterklaas nog hier (15. De sinterklaasmantel).’ Heerlijk is dat, dat kinderen zo oprecht in het bestaan van Sinterklaas kunnen geloven en toch verheug ik mij op de dag dat onze kleinkinderen dat Sinterklaasspel samen met ons gaan spelen. Zij hoeven wat mij betreft niet te voelen dat zij jaren lang “voor de gek” zijn gehouden door een Sinterklaas die niet bestaat. In tegendeel het is een voorrecht: zij zijn nu zo groot, dat zij dit spel met de volwassenen mógen spelen; Sinterklaas bestaat wél.

Read more

Door: Joris Leijten

Sinds de publicatie van het prentenboek “Meisje Bloem” hebben wij veel enthousiaste reacties ontvangen, niet alleen van jonge lezers (de doelgroep) maar ook van volwassenen. Dit leidde ons tot de vraag; wat is de sleutel van dit succes?

“Meisje Bloem” is een totaalproject met naast het prentenboek ook een lesboek, poppenvoorstelling, website en Facebookpagina allemaal over hetzelfde meisje met haar filosofische zoektocht en vragen.

Over het prentenboek, dat de basis is van dit project, is goed nagedacht zowel qua inhoud als vormgeving. 

Ieder van de 52 korte verhalen heeft een zelfde opbouw van maar één pagina, circa 225 woorden. Dit geeft herkenning en rust in het lezen.

Ieder verhaal is een drieluik: 

Read more

Door: Joris Leijten

Ik krijg soms opmerkingen over de vragen die Meisje Bloem aan zichzelf stelt in het prentenboek Meisje Bloem. Sommige lezers vinden die vragen soms te moeilijk voor een meisje als Bloem.

Kinderen hebben vragen. Rondom hun 4e jaar zitten kinderen in de zogenaamde ‘waaromfase’. Kinderen vragen ouders en andere ouderen de oren van het hoofd over waarom iets gebeurt. Ze zijn zich aan het ontwikkelen en willen graag weten waarom iets is. Ze zijn zich ervan bewust dat ze door middel van vragen hierop antwoorden kunnen krijgen. Ouders proberen op een zo kindvriendelijke manier antwoord te geven op deze vragen.

Read more

Door Clémence Leijten.

 Meisje Bloem is op zolder. Haar moeder roept dat ze beneden moet komen omdat meneer en mevrouw Jansen er zijn. Dat weigert Meisje Bloem. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga niet naar beneden.’ Meisje Bloem haalt haar neus op. Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen praten alleen met mijn vader en mijn moeder.’ Ze zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit hoe ik heet. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik leuk vind. Meneer en mevrouw Jansen vragen nooit wat ik denk.’ Meisje Bloem zegt: ‘Meneer en mevrouw Jansen denken dat ik een stoel ben. Met een stoel hoef je niet te praten’ (37. Een stoel). Meisje Bloem concludeert dat meneer en mevrouw Jansen alleen van grote mensen houden. Meisje Bloem telt voor hen kennelijk niet mee. Dat is een oorzaak van verdriet in de wereld. Een vrouw telt niet mee, iemand met een kleur niet; iemand uit een ander land niet…  Ik denk aan het wijze verhaal van de knol, een aloud Russisch verhaal¹.

Read more

Door:  Clémence Leijten

Een kind mag zijn eigen weg gaan, maar ik besef dat het deel uit maakt van een gezin, van de school, van de plaats waar het woont, van de wereld waarvan het deel uit maakt. O ja, het kan botsen met hen. Meisje Bloem is boos op haar moeder: ‘Ik moet mijn kamer opruimen. Ik moet mijn bed opmaken. Ik moet mijn sokken oprapen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Niet nu! Ik zal het wel doen, maar morgen ’(22. Het niksje). Haar moeder accepteert dat kennelijk want Meisje Bloem is als ze dit zegt op zolder en niet op haar kamer aan het opruimen, er is blijkbaar een compromis. De moeder van Meisje Bloem had ook kunnen eisen dat Meisje Bloem zou doen wat zij vroeg. Wil ik een kind mijn oplossing opleggen, dan ben ik autoritair bezig.Bij deze autoritaire manier van aanpak maak ik gebruik van mijn gezag om het conflict op te lossen. Ik beslis wat de oplossing moet zijn en probeer het kind zover te krijgen dat het kind mijn oplossing accepteert met macht en desnoods met lichamelijke dreiging of straf. ‘Je eet dat bord leeg, anders moet je voor straf naar bed.’ Het wil niet naar bed, want op de televisie is een programma wat het graag wil zien. Dus begint het snel te eten. Ik “win” in dit conflict. Maar ook mijn kind kan zijn oplossing, zijn wil, aan mij, opleggen; het zegt: ‘Ik eet vanaf nu, niks meer.’ En het volhardt met de kans dat het kind ziek wordt. Dat het ziek wordt, wil ik niet en dus mag het kind van tafel en heeft niet gegeten. Bij deze manier ben ik toegevend. Hier “wint” mijn kind. Maar er is een andere manier om om te gaan met conflicten weet ik uit ervaring, waaraan géén macht te pas komt, noch van mij als volwassene, noch van mijn kind. Het conflict wordt zodanig opgelost dat niemand wint of verliest: een overlegmodel. Dat spreekt mij erg aan.

Read more

Door Joris Leijten

Meisje Bloem vindt een boek met foto’s van mensen. De hoofden op de foto’s zijn bruin en ook de kleren. Gek, die bruine hoofden, Bloem! Meisje Bloem zegt: ‘Die hoofden zijn bruin omdat het oude foto’s zijn. Foto’s van vroeger zijn bruin.’ Meisje Bloem zegt: ‘De mensen kijken streng.’ ‘Ik denk niet dat ze aardig zijn’, zegt ze. (34. Fotoboek) In het prentenboek Meisje Bloem staat een kind centraal, een meisje.  Ze vindt op de zolder voorwerpen. Die voorwerpen dagen haar uit om ermee te spelen ondanks dat bijna geen van de voorwerpen die zij vindt ‘echt’ speelgoed is. De bruine foto’s uit het album zijn geen speelgoed maar door te kijken trekt ze conclusies dat de foto’s oud zijn en de mensen die erop staan niet aardig. Ze gebruikt de voorwerpen als speelgoed maar met een verrassende wending. De voorwerpen lijken het verhaal zelf aan Meisje Bloem te vertellen. Op het ene antwoord volgen een volgende vraag en antwoord. Meisje Bloem kijkt goed naar de voorwerpen en stelt zichzelf vragen: wat zij zouden kunnen zijn? Hoe zijn zij gebruikt geweest? Soms zijn de antwoorden dichtbij de oorspronkelijke betekenis, soms hebben de antwoorden een wending met een bijzonder verhaal.  Door een spel met het voorwerp te spelen op de zolder komt ze tot verdere inzichten en nieuwe vragen. Zo leert ze! Kinderen hebben spelen nodig om te groeien en soms moeilijke zaken een plaats te geven. Door mee te kijken naar het spelen kan een volwassene zelfs zien waar ze in hun gedachten mee bezig zijn.  Verlies, pijn, angst komen tot uiting in het spel.  Meisje Bloem gaat om met het verlies van haar opa die voor haar in de hemel woont. Meisje Bloem denkt na over de hemel. Meisje Bloem zegt: ‘De hemel is een huis voor dooie mensen. Het is een mooi huis en ze hebben het er goed en ze hebben nooit ruzie.’ Meisje Bloem zegt: ‘Mijn moeder zegt: “Ik weet niet of zo’n huis wel bestaat.” Maar ik vind het een goed idee, dan kan ik mijn opa tenminste ergens vinden. (8. Het trapje).

Read more

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem kijkt in een spiegel. Wat zie je Bloem? ‘Ik zie een mooi meisje’, zegt ze. Meisje Bloem kijkt naar zichzelf van achteren en van voren. ‘Leuk ben ik’, zegt ze. Meisje Bloem praat tegen Meisje Bloem in de spiegel. Ze zegt: ‘Jij bent een mooi meisje, Bloem, en je bent ook lief’ (18. De spiegel). Meisje Bloem ontdekt dat ze kán kijken naar zichzelf. Ze ziet een leuk meisje maar ze beseft ook dat anderen haar niet zomaar lief vinden. Meisje Bloem denkt aan de buurman en tante Bet en de meester van school die zeggen dat Meisje Bloem pas lief is als Meisje Bloem doet wat zij zeggen. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben ook lief als ik doe, wat ik zelf graag wil (18. De spiegel).’ Meisje Bloem bevestigt daarmee zichzelf.

Read more

Door Clémence Leijten.

Op de zolder staat een trapje met drie treetjes. Meisje Bloem gaat naar boven en weer naar beneden. ‘Het is een trap naar de hemel’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘In de hemel zitten mensen die dood zijn gegaan. Buurman is doodgegaan en het zusje van Borre van school.’ Meisje Bloem weet wat dood is’. ‘Opa is dood.’ ‘Die woont nu ook in de hemel’, zegt ze. In het prentenboek Meisje Bloem staat een kind centraal, een meisje. Het valt op dat haar ouders haar toestaan op de zolder te spelen en dat ze mag kijken in hun spullen. Ze zeggen daarmee: ‘Toe maar: we vertrouwen je met de spullen die wij hebben bewaard.’ Wat Meisje Bloem dénkt is ook veilig bij haar ouders. Meisje Bloem denkt dat ze haar overleden opa kan vinden in een huis boven de wolken. Haar moeder weet niet of zo’n huis wel bestaat, maar zij verbiedt haar dochter die gedachte niet. Meisje Bloem stapt op het eerste treetje en dan op het tweede, dan op treetje drie. ‘Ik ga koffiedrinken bij mijn opa’, zegt ze. En in haar hand heeft ze een grote doos gebakjes (8. Het trapje). Mijn idee achter de persoon Meisje Bloem is: een kind is een eigen persoonlijkheid, dat recht heeft op zijn eigen plaats, zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheid, met zijn eigen wil en zijn eigen verlangens.[i] Als je dat weet, dat een kind een individu op zich zelf is en je kunt naar hem luisteren, dan kun je ook waarnemen, dat een kind zelf oplossingen zoekt voor zijn problemen en dat hij dat beter doet, als jij hem als volwassene duidelijk weet te maken dat jij daar alle vertrouwen in hebt. De ouders van Meisje Bloem doen dat.

Read more

160/160