Bloemetje 15: Ik ben Meisje Bloem, zo wil ik het doen.
Door: Joris Leijten
Het proces van prentenboeken maken, leerde mij, dat het verhaal eigenlijk heel natuurlijk groeit. Het begint met een klein idee, dat door enthousiasme, passie en gedrevenheid uitgroeit tot een concept. Dat is in onze prentenboeken steeds een personage dat van alles meemaakt. Het begin is echter een grote puzzel, waarvan ik niet weet waar hij eindigt. Samen met Clémence Leijten heb ik vele malen overlegd over de vraag: wat kan Meisje Bloem op de zolder vinden? Welke diepere boodschap kunnen we meegeven in het gevonden voorwerp waarmee ze verder groeit? Welke vraag kan zij zichzelf stellen en welk antwoord kan ze hierop geven? Er zijn talloze versies van de teksten gemaakt, waarbij elk woord werd “geproefd” en “geslepen”, maar allengs kwam er structuur in en werden we tevreden. Vervolgens kwamen er drie tekeningen bij die het verhaaltje ook in beeld moesten overbrengen. Wat teken je wel en wat teken je niet? Je kunt alles tekenen, maar de gulden regel is dat je alleen tekent dat wat in het verhaaltje voorkomt. Al het andere leidt af van de boodschap.
Bloemetje 14. Groot zijn
Door Clémence Leijten
Op de zolder staat een schilderij, waarop een moeder haar kind voedt. ‘De baby heeft honger’, zegt Meisje Bloem. ‘In de borst zit melk.’ Ze zegt: ‘Die baby wil groeien.’ Meisje Bloem wil ook groot zijn. Meisje Bloem zou ook willen groeien. Meisje Bloem gaat staan op haar tenen. Ze wil de balk pakken boven haar hoofd, maar ze kan er nog niet bij (25. Het schilderij). Het is net of haar doel: zo groot zijn dat ze de balk kan pakken, te hoog hangt, zoals koek te hoog hangt bij het koekhappen. Meisje Bloem zet een streepje op het hout naast haar. ‘Ik ben nu groter dan het streepje van vorig jaar’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben nu bijna een groot mens.’ Meisje Bloem weet waarom zij een groot mens wil zijn: ‘Grote mensen mogen laat naar bed. Grote mensen mogen zelf een snoepje pakken. Grote mensen mogen zelf weten wat ze doen.’ Iemand zei enthousiast: “Over drie maanden wordt jouw kleindochter al drie jaar.’’ Ik keek bedroefd en zei: “Zij is nog steeds twéé jaar!” Wat is dat toch met mensen die niets liever lijken te willen dan dat kinderen groot zijn. Het verlangen van Meisje Bloem om groot te willen zijn, doet mij pijn.
Bloemetje 13. Vlinders
Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt een houten doos met een deksel van glas. Kun je zien wat erin zit, Bloem? ‘Er zitten dooie vlinders in. Ze zitten vast met spelden.’ Meisje Bloem kijkt naar de vlinders. Elke vlinder heeft een andere kleur. De ene is groot, de andere is klein. Ze zegt: ‘Iemand heeft die gevangen en in een doos gedaan, omdat hij ze zo mooi vond (45. De vlinderdoos).’ Dooie vlinders terwijl de essentie van een vlinder is, dat hij kan vliegen. De vlinders waarmee het vernieuwde Naturalis in Leiden een van zijn muren heeft gedecoreerd zijn speciaal voor de opstelling gekweekt- en gedood, door ze in te laten slapen met azijn ether. Een noodzakelijk kwaad legt collectie-beheerder uit. “We willen heel graag de schoonheid laten zien van de natuur en de insectenwereld. En dan kom je al gauw uit bij de vlinders.”¹ Ik denk aan de “vlinders” in mijn buik. Dat is de emotionele beweging als ik verliefd ben. De vlinders aan de wand, de vlinders in de doos bewegen niet meer, hun essentie is hen ontnomen.
Bloemetje 12. Bruine bloemen
Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt op zolder een boeket bruine bloemen van lang geleden. Meisje Bloem kijkt naar de bos bloemen. Ze zegt: “Het is van een trouwfeest van lang geleden dat kun je zien, want anders hadden de bloemen nog kleur gehad.’ Meisje Bloem haalt de bloemen uit het papier. De blaadjes van de bloemen vallen allemaal naar beneden. ‘Zonde’, zegt ze, ‘de blaadjes zijn er afgevallen.’ In haar hand heeft ze nog alleen de takken. Meisje Bloem zegt: ‘Jammer nu is het verhaal verloren (23. De bos bloemen).’ De bloemen op de zolder zijn oud geworden en vallen uit elkaar als Meisje Bloem ze aanraakt. Alles wat oud wordt gaat een keertje weg van de wereld. Soms pas na honderd jaar zoals sommige mensen. Soms na tien jaar zoals een droogboeket. Soms al na een dag zoals het vliegje dat maar één dag leeft. Maar alles verandert ook, omdat wij mensen niet zorgvuldig omgaan met alles wat leeft en we de aarde veranderen in een onbewoonbare plek.
Bloemetje 11. Bloem groeit.
Door Joris Leijten
Een lezer schreef mij dat ze getroffen was door de titel van dit prentenboek, die ook de naam, of beter: de bijnaam van de hoofdfiguur is. Hoe was die bijnaam ontstaan? De auteurs van het boek zeggen daar over, dat ze een meisje wilden beschrijven maar aarzelden over de naam die ze wilden geven. Ze dachten aan Anne, of Alice, of Aagje. Plotseling dachten ze aan de naam ‘Bloem’ of voluit ‘Meisje Bloem’. Zo ontstond het verhaal. “Bloem” noemde haar vader haar omdat ze werd geboren op de eerste dag van de lente. “Word maar een mooie bloem”, zei hij. “Bloemen houden van mensen” is de leus die de bloemenbranche jaren geleden voerde: Meisje Bloem houdt van mensen. De vergelijking van haar zelf met bloemen wordt door Meisje Bloem zelf ook gezien. Ze noemt de vergelijking bewust of onbewust in haar verhalen. In het verhaal van de vlinderdoos zegt ze tegen haar pop: ‘Ik ben Bloem en jij bent Vlinder.’ Meisje Bloem zegt: ‘Een vlinder vliegt altijd naar een bloem toe. Dus jij vliegt altijd naar mij. De pop lacht, hij vindt Vlinder een mooie naam (45. De vlinderdoos). In dat wat ze zegt, legt Meisje Bloem een relatie met een ander door middel van haar bijnaam en de naam die ze geeft aan de pop.
Bloemetje 10. Gezellig
Door Clémence Leijten
In een doos vindt Meisje Bloem lichtjes van de kerstboom. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga het héél gezellig maken.’ Meisje Bloem trekt een deken over een stapel dozen en maakt zo een hut. Het is donker binnen. Ze zegt: ‘Nu kan ik de lichtjes goed gebruiken.’ Meisje Bloem hangt de lichtjes die aan zijn, in de hut. ‘Oh, wat gezellig’, zucht ze blij, ‘het lijkt net kamperen (44. De kerstboomlichtjes).’ ”Gezellig”, zegt Meisje Bloem. Voor Meisje Bloem is dat kamperen in een tent. Wat gezellig is, is voor iedereen wat anders. In dit verhaaltje zitten wel de algemene elementen die iets gezellig maken. De deken boven haar hoofd die de zolder intiemer maakt: intimiteit geeft een gevoel van veiligheid. Meisje Bloem maakt haar hut donker waardoor de kerstlampjes nog helderder schijnen, zonder duisternis bestaat er geen licht. Maar er is nog één element (en dat is de essentie van gezellig-zijn waarvan Meisje Bloem zich misschien niet bewust is), het zit ook in het verhaal. Meisje Bloem doet haar schouders omhoog en trekt haar knieën onder haar kin. Ze slaat haar armen om haar benen. Ze zegt tegen haar pop: “Wat is het gezellig hier binnen.’ De pop vindt dat ook. Meisje Bloem zegt tegen de pop: ‘Gezellig voelt als een vriend.’ Dankzij de pop wordt het gezellig omdat ze sámen zijn.
Bloemetje 9. Rommel.
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem moet van haar moeder de rommel op haar kamer opruimen en mag niet naar zolder.’ Meisje Bloem vindt opruimen niet nodig en ook niet nuttig. Meisje Bloem zegt: ‘Opruimen is alles neerzetten zoals mijn moeder het wil. “Alle spulletjes moeten in de kast”, zegt mijn moeder. Maar dan vergeet ik ze, omdat ik ze niet zie.’ Meisje Bloem zegt: ‘Als alles opgeruimd is, heb ik niks om over te denken’ (22. Het niksje). De opdracht van de moeder aan Meisje Bloem om haar kamer op te ruimen zet mij aan het denken. Als mijn moeder mij vroeger vroeg mijn kamer op te ruimen, wist ik dat ze bedoelde dat het er een rommel was. Maar wat is rommel? Ik kijk om me heen en zie de sporen van het sinterklaasfeest gisteravond: de dozen, het pakpapier. Ik geniet na. Ik pak er een mooi papier uit omdat ik daar plaatjes uit wil knippen; ik vind nog een gedichtje dat mij weer aan het lachen maakt en van de surprise die ik kreeg, maak ik een schilderij, dat ik ophang in de keuken. Is dit rommel?
Bloemetje 8. Sinterklaas
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem schudt de deksel van een doos. Kijk Bloem, in de doos liggen bijzondere kleren. ‘Het is de mantel van Sinterklaas’, zegt Meisje Bloem (15. De sinterklaasmantel).’ Meisje Bloem gelooft nog in Sinterklaas want ze zegt: “Het is de mantel van Sinterklaas”; ze zegt niet: dat is de mantel waarmee Oom Ben ieder jaar Sinterklaas speelt. ‘Hoe komt die op onze zolder?’ vraagt ze. Meisje Bloem denkt. Ze zegt: ‘Op een dag zei Sinterklaas tegen mijn moeder: “Ik heb geen schone kleren meer, alles is vuil, wilt u de kleren alstublieft voor mij wassen?” ’ Ze zegt: ‘Mama stopte de kleren in de wasmachine. Toen moesten de kleren drogen. Toen moest mama de kleren strijken. En toen mama de kleren terug wilde geven aan Sinterklaas, was de boot al weer naar Spanje vertrokken.[..] Daarom liggen de kleren van Sinterklaas nog hier (15. De sinterklaasmantel).’ Heerlijk is dat, dat kinderen zo oprecht in het bestaan van Sinterklaas kunnen geloven en toch verheug ik mij op de dag dat onze kleinkinderen dat Sinterklaasspel samen met ons gaan spelen. Zij hoeven wat mij betreft niet te voelen dat zij jaren lang “voor de gek” zijn gehouden door een Sinterklaas die niet bestaat. In tegendeel het is een voorrecht: zij zijn nu zo groot, dat zij dit spel met de volwassenen mógen spelen; Sinterklaas bestaat wél.
Bloemetje 7. “Meisje Bloem”: een drieluik
Door: Joris Leijten
Sinds de publicatie van het prentenboek “Meisje Bloem” hebben wij veel enthousiaste reacties ontvangen, niet alleen van jonge lezers (de doelgroep) maar ook van volwassenen. Dit leidde ons tot de vraag; wat is de sleutel van dit succes?
“Meisje Bloem” is een totaalproject met naast het prentenboek ook een lesboek, poppenvoorstelling, website en Facebookpagina allemaal over hetzelfde meisje met haar filosofische zoektocht en vragen.
Over het prentenboek, dat de basis is van dit project, is goed nagedacht zowel qua inhoud als vormgeving.
Ieder van de 52 korte verhalen heeft een zelfde opbouw van maar één pagina, circa 225 woorden. Dit geeft herkenning en rust in het lezen.
Ieder verhaal is een drieluik:
Bloemetje 6. Vragen en antwoorden.
Door: Joris Leijten
Ik krijg soms opmerkingen over de vragen die Meisje Bloem aan zichzelf stelt in het prentenboek Meisje Bloem. Sommige lezers vinden die vragen soms te moeilijk voor een meisje als Bloem.
Kinderen hebben vragen. Rondom hun 4e jaar zitten kinderen in de zogenaamde ‘waaromfase’. Kinderen vragen ouders en andere ouderen de oren van het hoofd over waarom iets gebeurt. Ze zijn zich aan het ontwikkelen en willen graag weten waarom iets is. Ze zijn zich ervan bewust dat ze door middel van vragen hierop antwoorden kunnen krijgen. Ouders proberen op een zo kindvriendelijke manier antwoord te geven op deze vragen.