Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem ziet op haar zolder hele grote laarzen. Ze besluit dat het reuzen laarzen zijn. ‘Met één stap van deze laarzen kan ik wel duizend stappen zetten’, zegt Meisje Bloem. Meisje Bloem zegt: ‘Handig met die laarzen kan ik makkelijk overal heen.’ Meisje Bloem wil heel graag naar Oma Mijntje. Oma Mijntje woont in de stad. Dat is maar drie stappen met deze laarzen’, zegt ze. Meisje Bloem telt. ‘´Eén’, en ze stapt. ‘’Twéé´, en ze stapt. ‘Drie’ en ze stapt. ‘Kijk eens Oma Mijntje, hier ben ik.’
Oma Mijntje vangt Meisje Bloem op in haar armen. Meisje Bloem zegt blij: ‘Ik kom nu elke dag bij jou.’ Oma Mijntje zegt zachtjes in haar oor: ‘Je ben mijn lieve schat. Jij mag altijd komen, iedere dag.’ (19. De laarzen.) Goud zo’n oma, goud zo’n kleinkind!
En wat het woordje “schat” betekent? Meisje Bloem geeft daar in het verhaal antwoord op: ‘Een schat is iets dat heel mooi is of heel lief. Zó mooi en zó lief, dat je wilt dat het altijd blijft.’ Ze zegt: ‘Oma Mijntje vindt mij heel lief. Oma Mijntje wil niet dat ik anders word.’ Oma Mijntje vindt het goed dat ik snot in mijn neus ophaal en dat er verf zit aan mijn handen.’ Meisje Bloem en Oma hebben een warme relatie. Meisje Bloem zegt, dat ze heel graag bij Oma Mijntje wil zijn. Oma Mijntje zegt tegen Meisje Bloem dat ze haar lieve schat is en dat ze altijd mag komen, wel iedere dag. Daarmee wil ik zeggen, dat de grote mensen en de kinderen (alle mensen) voor elkaar wel aanstekelijk moeten zijn. Ik neem dat woord letterlijk: ik voel in dat woord een vonk, die een vuur aansteekt. Enthousiasme wordt aangestoken.
Zo’n warme relatie kenmerkt zich ook door wederkerigheid, aanstekelijkheid moet komen van twee kanten: de volwassene leert net zoveel van het kind als het kind van de volwassen. Oma Mijntje geniet zoveel van Meisje Bloem, als Meisje Bloem geniet van Oma Mijntje, dat is de sleutel ¹
Ik denk na over mijn relatie met mijn kleinkinderen, ik geniet van ze. En ik voel dat dat wederkerig is.
Ik denk aan mijn relatie met vreemde mensen die er niet is, omdat ik ze niet ken. Ik denk aan mijn relatie met migranten. Door de afgelopen verkiezingen werd ik gedrukt op het feit dat ik met mijn stem mij diende te verhouden tot ook hen. Ik ben een sociaaldemocraat.
Om tot een warme relatie te komen ook met migranten, dienen we voor elkaar “aanstekelijk” te zijn.
Dient er sprake te zijn van “wederkerigheid”. Dien ik van hen even veel te genieten als zij van mij. Als dat de voorwaarden zijn, dan zijn die voorwaarden in mijn leven er (nog) niet. Als ik mij warm wil verhouden tot hen, zullen ze mij moeten leren kennen en ik hen. Nogmaals zal ik aanstekelijk moeten zijn voor hen en zij ook aanstekelijk voor mij. Nogmaals zal er sprake van wederkerigheid moeten zijn. Dan zal ik evenveel van hen genieten als zij van mij. En dan is er geen migrantenprobleem, zoals de politieke partijen in hun verkiezingsprogramma suggereerden.
Ik zou de Afghaanse vrouw in mijn stad een ‘schat’ kunnen gaan vinden. Omdat ze mooi is en lief.
Zo mooi en zo lief, dat ik wil dat ze altijd blijft. Ik wil niet dat zij anders wordt. Ik vind het goed dat zij een hoofddoek draagt en dat zij niet altijd op tijd komt.
Misschien vindt zij mij een ´schat. Omdat ze mij mooi vindt en lief. Zo mooi en lief, dat ze blij is dat ze mij kent. Zij wil niet dat ik anders word. Zij vindt het goed dat ik geen god in mijn leven ken en dat ik hecht aan op tijd zijn.
Een warme relatie dus. Dan moeten we elkaar wel weten te vinden. Dan moet ik om te beginnen naar haar toe gaan zoals Meisje Bloem gaat naar haar oma, ook al is het ver. (Ik woon in een “witte” wijk). Misschien op zoek gaan naar zo’n paar reuzen laarzen? Dan kan ik de afstand die er is verkorten.
Je brengt mij op een idee Meisje Bloem!
- Kohnstamm. R. (2002). Het jonge kind. Kleine Ontwikkelingspsychologie Deel I, uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum.