Bloemetje 121. Boos.

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt een grote zakdoek. Meisje Bloem doet de zakdoek over haar hoofd. Ben je verdrietig, Bloem? Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben niet verdrietig, ik ben boos. Ik wil niemand meer zien!’ Meisje Bloem haar ogen zijn pikzwart. ’Ik vind het niet eerlijk’, zegt ze, ‘ík mocht niet meedoen van Lara.’ Meisje Bloem schop tegen een doos. Ze stampt op de grond. Ze schreeuwt: ‘Lara is stom.’ (40. De zakdoek) Boosheid is een gevoel. Meisje Bloem zegt over boos: ‘Boos is als het draait in je hoofd, omdat je vindt, dat het niet waar is wat ze zeggen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Als je boos bent wil je dat die ander zegt: “Ik heb me vergist.” ’
Voelen is een beweging ervaren, weet ik uit de psychologie. Als ik voel, ervaar ik ergens een beweging in mijzelf. Ik ga zitten op de stoel van de psycholoog en mijmer over boos zijn.

Continue Reading


Bloemetje 120. Een roos…

Door: Joris Leijten
Elke keer als ik een roos zie, heb ik daar verschillende associaties bij. Het is een prachtige bloem, symbool voor de liefde en trouw. Dat is vreemd omdat een roos ook een stekelige bloem is met al haar doornen die gemeen prikken. Ook komt steeds in mij op het kinderrijmpje “Ben je boos pluk een roos...”   Meisje Bloem zegt boos:Mijn vader werkt. Mijn moeder werkt. Ze kunnen niet bij mij zijn.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben boos op mijn vader. Ik ben boos op mijn moeder. Ze gaan altijd werken.’ Meisje Bloem denkt aan opa, die werkte niet. ‘Kom, Bloem, niet boos zijn’, zegt opa. Meisje Bloem krijgt een zoen. Maar dat helpt niet. Meisje Bloem pakt een doos. In de doos ligt een hoed. Meisje Bloem doet de hoed op. Opa zegt: Ben je boos, pluk een roos, zet hem op je hoed, dan ben je morgen weer goed.’ ‘Morgen pas weer goed!’ zegt Meisje Bloem, ‘dus dan mag ik vandáág boos blijven.’ (26. De Hoed)  Als Meisje Bloem leerde ik dat kinderrijmpje, op een moment dat ik boos was, van mijn moeder. Het is een traditie om volkswaarheden in kinderrijmpjes door te geven van ouder op kind. Het zijn kinderrijmpjes die al honderden en honderden jaren oud zijn en geen auteur kennen. Ze zijn gegroeid en aangepast en hebben een levensles, zo ontdekte ik. 

Continue Reading


Bloemetje 119. Wat moet mogen. 

Door Clémence Leijten.
Als Meisje Bloem op zolder is, hoort ze de harde wind. Ze is bang. ‘Straks waait misschien het dak er af’, zegt ze. ‘Hoe kan ik dat stoppen?’ Meisje Bloem denkt aan een huis zonder dak waar je zomaar naar binnen kunt kijken. Ze zegt: ‘Zonder het dak waaien de lakens van mijn bed.’ De gaatjes in haar ogen zijn groot. Meisje Bloem denkt diep na. ‘Er moet iets gebeuren’, zegt ze. Wat doet Meisje Bloem; wat vindt zij afdoende? Naast Meisje Bloem ligt een bol touw. ‘Ik weet wat’, zegt ze. Meisje Bloem windt het touwtje van de bol. Ze bindt het touwtje om een spijker in het dakraam. En dan neemt ze het andere eind van het touwtje mee naar de stoelpoot en knoopt het daar vast. ‘Zo’ zegt, ze, ‘nu kan er niks meer gebeuren.’ (4. Het touwtje) Het touwtje stelt haar gerust. Oei, Meisje Bloem zullen ze daar op de Technische Universiteit, blij mee zijn? Gaat dat werken? Volgens Meisje Bloem wél. Het is haar persoonlijke mening.

Continue Reading


Bloemetje 118. In Dialoog.

Door Joris Leijten.
Meisje Bloem gaat uit van haar eigen ervaringen en gedachten bij de voorwerpen die ze vindt.
De ervaringen maken haar concluderende stellingen zo, uniek en bijzonder. Na de vraag: “Maar Bloem, wat is dat dan? En de constatering
“Meisje Bloem denkt na over ...” volgt een korte beschrijving van het thema van wat ze heeft meegemaakt in het verhaaltje. 
Een voorbeeld: Maar Bloem, wat is dat dan, dromen? Meisje Bloem denkt na over dromen. Meisje Bloem zegt: ‘Dromen is als je niet meer zelf hoeft te denken. Je gaat vanzelf op reis.’ Meisje Bloem zegt: ‘Soms is het niet leuk. Dan moet je wakker worden en even gaan plassen. En als het wél leuk is, dan lig je lekker tevreden in je bed te lachen.’ (38. De deken)

Continue Reading