Bloemetje 150. Mensen die denken met een bochtje.
Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een doos. In die doos liggen messen, lepels en vorken. Meisje Bloem zegt: ‘Het zijn mooie, voor een deftig diner.’ Rechts van het bord het mens en de lepel, links de vork, weet ze. Haar ogen lachen om de vork die is kromgebogen. Ze zegt: ‘Dit is een krulvork. Met een krulvork eten krulmensen.’ Meisje Bloem doet een krulmens voor. Ze buigt voorover en legt haar handen op de grond. ’Als je een krulmens bent’, zegt ze, ’zie je alles op zijn kop.’ (3.De vork) “Krulmens” is een nieuw woord. Het woord bestaat niet. Meisje Bloem heeft dat woord zelf gemaakt. Ze weet ook wat een krulmens is. Meisje Bloem zegt: ‘Een krulmens kan denken met een bochtje. Mensen die kunnen denken met een bochtje vind ik bijzonder. Bijzonder is iets, dat je bijna niet kunt geloven, maar toch bestaat.’ Ik ook vind krulmensen bijzonder, ik houd van mensen die denken met een bochtje. Mensen die buiten de gebaande paden lopen. Meisje Bloem loopt buiten de gebaande paden. Meisje Bloem gaat haar eigen weg: Meisje Bloem zegt: ‘Eigen weg is al je wilt slapen met je hoofd op de plek van je voeten.’ (1. Meisje Bloem) Meisje Bloem zegt bij alles wat ze doet: ‘Ik ben Bloem, zo wil ik het doen.’