Bloemetje 150.  Mensen die denken met een bochtje.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt op zolder een doos. In die doos liggen messen, lepels en vorken. Meisje Bloem zegt: ‘Het zijn mooie, voor een deftig diner.’ Rechts van het bord het mens en de lepel, links de vork, weet ze. Haar ogen lachen om de vork die is kromgebogen. Ze zegt: ‘Dit is een krulvork. Met een krulvork eten krulmensen.’ Meisje Bloem doet een krulmens voor. Ze buigt voorover en legt haar handen op de grond. ’Als je een krulmens bent’, zegt ze, ’zie je alles op zijn kop.’ (3.De vork) “Krulmens” is een nieuw woord. Het woord bestaat niet. Meisje Bloem heeft dat woord zelf gemaakt. Ze weet ook wat een krulmens is. Meisje Bloem zegt: ‘Een krulmens kan denken met een bochtje. Mensen die kunnen denken met een bochtje vind ik bijzonder. Bijzonder is iets, dat je bijna niet kunt geloven, maar toch bestaat.’  Ik ook vind krulmensen bijzonder, ik houd van mensen die denken met een bochtje. Mensen die buiten de gebaande paden lopen. Meisje Bloem loopt buiten de gebaande paden. Meisje Bloem gaat haar eigen weg: Meisje Bloem zegt: ‘Eigen weg is al je wilt slapen met je hoofd op de plek van je voeten.’ (1. Meisje Bloem) Meisje Bloem zegt bij alles wat ze doet: ‘Ik ben Bloem, zo wil ik het doen.’

Continue Reading


Bloemetje 149. Bloemen bloeien.

Door Joris Leijten
Deze week vieren we gezellig Pasen. Met tradities als Paashaas, eieren zoeken en verstoppen en versieren en lekker eten.
We vieren het voorjaar een nieuw begin van het groeiseizoen. Er zijn al mooie zonnige dagen geweest na de winter.
We vieren opkomst van het bloeien van bloemen en groeien van nieuw leven in de vorm van gekleurde eieren.

Continue Reading


Bloemetje 148. De regie hebben.

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem rent de zolder op. Heb je haast, Bloem? Meisje Bloem zegt boos: ‘Ik moet van mijn moeder mijn kamer opruimen.’ Meisje Bloem wil niet opruimen. Meisje Bloem vindt haar kamer opruimen niet nodig. Bovendien wordt ze er moe van.                                                
Meisje Bloem denkt dromerig: ik was een prinses. Ze zegt: ‘Ik hoefde helemaal niks te doen. Iemand raapte mijn sokken op. Iemand zoog het stof. Iemand maakte mijn bed op. Het werd keurig netjes zonder mij.’  Meisje Bloem gaat moe zitten op een doos. Ze zegt: ‘Ik moet mijn kamer opruimen. Ik moet mijn bed opmaken. Ik moet mijn sokken oprapen.’ Meisje Bloem zegt; ‘Niet nu! Ik zal het wel doen, maar morgen.’
(22. Het niksje.) Meisje Bloem kan zich niet zetten nu op te ruimen. Ze is te moe om op te ruimen. “Ik ben Bloem, zo wil ik het doen” zegt Meisje Bloem altijd. Daarmee zegt ze, dat zij onafhankelijk wil bepalen wat er moet gebeuren. Ze wil niet dat haar moeder denkt voor haar. Je wilt onafhankelijk zijn, Meisje Bloem? Dat ben je als je de regie over je leven neemt. Maar… óók de regie neemt over de dingen, die je ‘niet’ kan.

Continue Reading


Bloemetje 147. Moeilijke vragen

Door: Joris Leijten
De verhaaltjes van Meisje Bloem leiden in haar spel tot een moeilijk vraag. Het zijn kindervragen die haar even tot nadenken zetten en zij op haar eigen manier beantwoordt.
In het verhaal over “Het Harnas” beschermt ze zichzelf tegen de boze buitenwereld maar ze komt er achter dat dat minder praktisch is en leidt tot de vraag: ‘Wat is dat dan, bescherming? Meisje Bloem denkt na over bescherming.
Meisje Bloem zegt: ‘Bescherming is een muur. Die muur houdt tegen wat ik niet leuk vind. Achter die muur ben ik veilig.’ Meisje Bloem zegt: ‘Achter die muur kan mij niks gebeuren.’ (41. Het harnas) Bescherming is in eerste instantie een abstract begrip. Meisje Bloem maakt het concreet en kleiner door het voor te stellen dat ze achter een muur bescherming vindt. Dat is herkenbaar de muren van haar huis beschermen haar tegen storm, regen en kou buiten. Heel praktisch.

Continue Reading