Bloemetje 45. Voorlezen

Door: Joris Leijten
Prentenboek Meisje Bloem is uitermate geschikt om voor te lezen.
Het kan ook zelfstandig gelezen worden door kinderen, maar de zinnen zijn relatief lang en dan kost dat hen misschien nog veel moeite en snappen ze nog niet zo goed wat ze lezen. De tekst van het prentenboek is niet gekeurd door de Citogroep maar ik denk dat het lees-en begripsniveau minimaal AVI 5– CLIB 5 is. Dat betekent dat het prentenboek zelfstandig gelezen kan worden door kinderen pas in groep 5.
De nieuwe leesboekjes in de serie Vrolijk leren: “De marskramer” en
“Een winkeltje op mijn rug” van Joleijt zijn wél getest en makkelijker zelfstandig door kinderen te lezen, op niveau AVI M4 –CLIB 4. Deze boekjes kunnen al gelezen worden in groep 4. Het AVI niveau geeft het technisch leesniveau van een tekst aan. Hoe goed kan een kind de woorden in een tekst lezen. Het CLIB niveau geeft het begrijpend leesniveau aan. Hoe goed begrijpt een kind waar de tekst over gaat

Bij het voorlezen kan de voorlezer kiezen welk verhaaltje hij voorleest. Door intonatie, rustpauzes en lichaamstaal kan hij accenten toevoegen in wat hij voorleest. Door het gezamenlijk bekijken van de plaatjes wordt de overdracht van de inhoud makkelijker doordat de kinderen ook ’zien’ wat zij horen. Voor beiden, voor de voorlezer en de luisterende kinderen, kan het voorlezen nog leuker worden als de voorlezer tijdens het lezen in gesprek gaat met de kinderen. Niet alleen met feitelijke vragen over “Hoeveel boeken zie jij op de stapel bij Meisje Bloem?“ Of ‘Welke kleur jurk, denk jij dat Meisje Bloem aan heeft?’. Maar meer met persoonlijke mijmeringen.
Bijvoorbeeld bij verhaaltje 35 .“De zaklamp” uit het prentenboek over donker: Het wordt al donker op zolder. De voorlezer mijmert: ‘Ik vind donker altijd een beetje eng. BRRRR (rilt).’’ Meisje Bloem heeft een zaklamp want ze kan de zolder anders niet zien. Ik hoor kraken, Bloem, wat kan dat zijn? Meisje Bloem zegt: ‘Ik hoor het ook, er is iemand. Meisje Bloem roept: ‘Is daar iemand?’ Er komt geen antwoord. En toch… ? Meisje Bloem ziet dat er iets beweegt. Nu weet ze het echt. ‘Het is een spook’, zegt ze bang. Meisje Bloem rilt. Meisje Bloem roept: ‘Als je een spook bent, dan moet je hier weggaan; als je geen spook bent, dan mag je blijven.’
De voorlezer mijmert: ‘Ik denk niet dat spoken bestaan, maar ik ben altijd bang dat ik over iets struikel als het donker is.’

Meisje Bloem zit heel stil te wachten op wat er zal gebeuren. ……En dan opeens hoort ze ‘miauw’. Het is een poes, Bloem. Meisje Bloem zegt met een blije zucht: ‘Ja, het is een poes. Het is Pien, de poes van de buren.’ Voorlezer vraagt vervolgens: ‘Waar zitten volgens jou wel spoken?’ Mogelijk antwoordt van een kind is’: ‘Bij mij onder het bed zit een “spook. ‘ Hierop kan de voorlezer op reageren met: ‘Zullen we eens samen kijken onder je bed…
‘Ik vind Meisje Bloem dapper?’ Zegt een ander kind ‘Ik zou naar beneden gegaan zijn, hoor?’. Eén van de kinderen vindt dat misschien ook en vult het aan. Hiermee onderzoeken de voorlezer en de kinderen wat ze vinden van het onderwerp en het verhaal. Tevens kan de voorlezer ontdekken hoe de kinderen over een bepaald onderwerp denken en kunnen zij mogelijk iets toelichten of extra uitleggen. Als je dit als voorlezer altijd doet dan raken de kinderen gewend aan deze manier van denken en komt er vanzelf een gesprek op gang. Je hoeft dus geen heel veel vragen op de kinderen af te vuren. Het is hardop mijmeren van jou, hetgeen de kinderen uitnodigt hun gedachten te vertellen, geholpen wellicht door suggesties in het bijbehorende lesboek. Ook kunnen kinderen reageren op elkaars reacties en aanvullend discussiëren. Alle antwoorden van de kinderen zijn goed, omdat zij dat vinden. Het is hun wereld en ervaring. Het moet wel veilig zijn om antwoorden aan de voorlezer te durven geven en in gesprek te gaan met de andere luisteraars. Men moet elkaar laten uitpraten bijvoorbeeld.

Kinderen hebben net als Meisje Bloem een ruime fantasie en kunnen heel breed associëren breder dan misschien de voorlezer ooit gedacht heeft.
Dit maakt het voor de voorlezer leuker en leerzaam.
Naar eigen inzicht kan de voorlezer zijn mening aanscherpen door het verhaal iets meer aan te zetten of ‘advocaat van de duivel’ te spelen door te zeggen dat hij toch, wel soms een beetje in spoken gelooft. Deze manier van voorlezen heet: “interactief voorlezen”. Wie interactief voorleest beperkt zich niet tot het lezen van de letterlijke tekst in een boek maar gaat daarover gelijktijdig met de kinderen in gesprek. Inter-actief betekent ‘een actie’ tussen de voorlezer en zijn publiek.

Voor degene die het moeilijk vindt om mijmer-onderwerpen uit het verhaaltje te halen, hebben we een lesboek gemaakt. “De gedachten van Meisje Bloem”. Met daarin steeds één onderwerp per verhaal en de mogelijke aanknopingspunten voor de voorlezer en vragen die hij kan stellen aan de kinderen.” Bijvoorbeeld bij het verhaal van de zaklamp met het onderwerp: “Spoken zien”, zijn de mijmervragen: zijn de spoken echt? Of denk je dat ze er zijn? Als je denkt dat ze er zijn, kun je ook denken dat ze er niet meer zijn. Dan is het spook opgelost. Meisje Bloem ziet in het verhaal dat het spook de poes is van de buren. Meisje Bloem ontdekt dat een spook niet een spook hoeft te blijven. Die conclusie kun je met zijn allen beleven als je interactief leest en er je voordeel mee doen.