Bloemetje 154. Een straffe hand. Is dat nodig?

Door Clémence Leijten
Meisje Bloem vindt een oude plaspot op zolder. Ze zegt: ‘Heel lang geleden waren er nog geen wc.s. Dan moesten de mensen op de pot plassen en ook poepen.’ En dan, Bloem? ‘Dan kieperden ze de poep en de plas uit het raam zo op straat.’ Meisje Bloem ziet ondeugend de mogelijkheden. Meisje Bloem gaat zitten op de pot. Meisje Bloem denkt aan een pot met een dikke poep. Ze kijkt naar het zolderraam en ze zegt: ‘Daar loopt een deftige mevrouw en ik kiep de pot naar buiten.’ Meisje Bloem’s ogen lachen. Maar dan zegt ze streng: ‘Nee, Bloem, niet doen, dat is smerig.’ (16. De kom). Poep over de jas van de deftige dame, wat een ophef zal dat geven. Dat wordt na het eten meteen naar bed en een week niet televisie kijken. En de stomerij betalen en wellicht een aanklacht bij de politie. Foei Bloem, maar wel mooi dat je zelf tot inkeer kwam.
Jij had geen belerende volwassene met straf nodig. Ik houd niet van straf geven, ik ga voor zélf bewustzijn en zélf kritiek.

Bij mijn oma in de kast stond een boekje over twee haasjes Jan en Frits op een school van Meester Langoor. Meester Langoor wist wel raad met ondeugende kinderen. Meester Langoor strafte met harde hand.. Ik weet nog dat ik dat verhaal keer op keer wilde horen om het onrecht te proeven. Zo klein als ik was, zag ik, dat Meester Langoor niet deugde en ontwikkelde ik een rechtsgevoel dat mij tot de dag van vandaag is bijgebleven.

 Het boekje is een boekje met tekeningen en teksten op rijm over straf.¹                           
“Jan is lief, maar Frits een rakker”, zegt moeder Koolhaas tegen de meester als zij haar kinderen naar zijn school komt brengen. Meester Langoor test het IQ van beide haasjes met het stellen van een vraag. Jan weet het antwoord niet.
Dus werd Jan, omdat hij lief was maar ook dom, aan een waslijn voor de klas gehangen.                                                           

 Onder het sprekend plaatje dat niks aan de fantasie overlaat, staat: “Domoor!” roept de hazenmeester, ”niets geleerd en dom geboren.                               
Tot straf blijf jij hier hangen. Drie kwartier aan beide ooren.”  Zijn broertje is het volgende slachtoffer. Het boek rijmt:                                                         

“Frits, die nu een and’re vraag krygt, is niet dom, maar erg brutaal.                                   
Aan één oor wordt hij gehangen, wringt en spartelt als een aal.” Meester Langoor was niet mals met zijn straffen. Als haasje Frits zich opsluit in de WC na een conflict met meester Langoor en na lang toch te voorschijn komt, zegt Meester: “ ’k Zal je leeren! En hij pakt hem bij zijn kraag. Straks zal elk de schande weten. Eerst kryg je een flink pak slaag.”
Het boekje heeft een prachtig einde. Het haasje vlucht naar een land van een koning met een prachtige prinses. En die mag hij trouwen. Het recht zegevierde, dat voel ik nog.

Mag ik dan niks bestraffends zeggen als mijn kind bijvoorbeeld voortdurend door het verhaal dat ik aan het vertellen ben, heen praat?

Kritiek geven is goed als het maar uitnodigt en opbouwend is, weet ik uit de psychologie boeken. “Opbouwende” kritiek is kritiek waarin ik niet de totale persoon van het kind veroordeel, maar alleen het éne gedrag beoordeel. Meisje Bloem dat de pot op het hoofd van de deftige dame wil gooien, is geen “naar” kind; alleen het omkeren van de pot op een voorbijganger is afkeurenswaardig. Het kind dat door het vertellen heen praat, is geen “lastig” kind; alleen het er voortdurend doorheen praten is irritant.  Ik zeg mijn kind daarom volgens de regels van het psychologie boek opbouwend: ‘Ik vind het niet prettig als je door het verhaal heen praat omdat de andere kinderen dan niks kunnen horen.’ Opbouwende kritiek beschrijft namelijk drie dingen: wat het kind naar mijn idee fout deed; hoe het anderen daarmee plaagde en een alternatief voor zijn gedrag. Daarom zeg ik: ‘Ik lees nu voor en straks als ik klaar ben, mag jij een verhaaltje vertellen.’

 Van opbouwende kritiek kan een kind leren met welk gedrag hij de moeite waard gevonden wordt. Daarop bouwt hij zijn zelfbeeld uit. Als de gevolgen van zijn handelen echt gevaarlijk zijn, zal ik mijn kind moeten behoeden. Ik grijp natuurlijk meteen in als mijn kind met pijltjes richt op de ogen van iemand. Er zijn echter situaties, weet ik uit ervaring, waarin ik mijn kind niet hoef te behoeden voor de gevolgen en waarin het zelfs verstandiger is de dingen op hun beloop te laten, als ik tenminste wil dat mijn kind verantwoordelijkheid leert aanvaarden voor zijn doen en laten. De rommel op zijn kamer waar hij zijn gymshirt niet kan vinden terwijl zijn vriendjes hem manen op te schieten. De afwas van gister die er nog staat en hij geen schoon bord kan vinden. Het favoriete T-shirt dat nog vuil is, omdat hij niet in de wasmand  is gegooid.

 Een kind is een eigen persoonlijkheid, dat recht heeft op zijn eigen plaats, zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheid, met zijn eigen wil en zijn eigen verlangens. Als je dat weet, dat een kind een individu op zichzelf is en je kunt naar hem luisteren, dan kun je ook waarnemen, dat een kind zelf oplossingen zoekt voor zijn problemen en dat hij dat beter doet, als ik hem als volwassene duidelijk weet te maken dat ik daar alle vertrouwen in heb, dat is mijn uitgangspunt..

Alleen een heel klein kind voelt zich misschien nog niet verantwoordelijk voor wat hij doet? Ik kan mijn kind verantwoordelijkheid leren door hem de gevolgen van zijn gedrag te laten ervaren. Als mijn kind de gevolgen niet prettig vindt, zal hij leren de volgende keer iets anders te doen. Meisje Bloem werkt al met die ervaring, blijkt als zij zélf besluit de pot met de poep niet om te keren op het hoofd van de deftige dame.

 ¹  Anoniem. Ondertekend: L.L. Geen jaartal. Op de eerste pagina de tekst: “Mocht ’t verhaal van deze hazen. Iemand eens wellicht verbazen. Tien jaar was ik -denk daaraan- toen dit boekje is ontstaan.”