Bloemetje 17. Dood en Ontij

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt tussen de dozen een verdroogde muis. ‘Hij is dood’, zegt Meisje Bloem, ‘hij is helemaal stijf’’. Meisje Bloem neemt de dooie muis in haar handen. De muis is koud. ‘Heb je het koud’? vraag Meisje Bloem aan de muis. ‘Ik weet wat!’ zegt ze. Van haar pop neemt ze de jurk en die trekt ze over zijn hoofd. ‘Vind je de jurk leuk?’ vraagt ze aan de muis. Meisje Bloem knikt ‘ja’ met zijn dooie hoofdje.’ Hij vindt de jurk leuk’, zegt ze (6. De dooie muis). Kinderen, weet ik uit ervaring, zijn heel erg geïnteresseerd in hoe dood eruit ziet, hoe het aanvoelt om dood te zijn. Dood is voor hen op zich niet zo erg: een vogel die vliegt in de lucht kun je nooit eens op je gemak bekijken, maar als hij dood is ligt hij stil en kan het wél. Ze komen op het idee om het dier mooi te begraven om het later nog eens op te graven om te zien hoe het er dan uit ziet. Uit sprookjes weten ze dat ook mensen doodgaan. Alhoewel kinderen de neiging hebben de dood te beschouwen als iets wat straks weer over zal zijn omdat je immers in een spel dood kunt zijn en dan weer levend, zijn ze wel bang om het verlaten dat dood met zich meebrengt. Zij zijn bang dat ook andere mensen die zij liefhebben dood zullen gaan of misschien wel zij zelf.

Ik herinner me onze zoon. Hij was vier jaar en zat in de kleuterklas. Opeens weigerde hij alles wat hij hoorde te doen. Hij wilde niet eten, hij wilde niet praten, hij wilde niet bouwen. Hij wilde niet naar de WC en wilde met een luier om naar school. Wij als ouders begrepen hem niet en juffie ook niet. Tot we ontdekten dat ons kind op zijn eigen wijze reageerde op de zorgen van z’n ouders over de beide opa’s. De ene opa werd na een zorgelijke periode geopereerd. De andere opa maakte een lange lijdensweg mee voordat hij kon sterven. Bij iedere telefoon voelde het kind de spanning: “Is het nu afgelopen?” En dan op een dag geeft mijn zoon zelf aan, dat hij niet groot wenst te worden. De beide opa’s zijn groot. Groot worden is geen aanlokkelijke beeld. Dus koos hij voor klein blijven: hij at weinig. Aanmoedigingen van: “Als je alles op eet word je groot en sterk” of een compliment “wat ben jij een grote jongen” werkten averechts en onze zoon droeg op school een luier. Toen de ene opa stralend uit het ziekenhuis kwam, en de andere opa inderdaad overleed, toen was het voor ons gemakkelijker om te praten. Opa’s lijden was voorbij. Onze angsten en zorgen waren ook voorbij. Opa was er niet meer. Papa en mama waren er wel en hadden nu weer tijd voor hem. Twee uur nadat opa dood ging, zijn we met hem bij opa geweest. Met zijn armen geleund op het bed, heeft hij de dood in zich opgenomen. Hij voelde aan opa’s armen, zijn benen, zijn hoofd. Hij heeft daar beseft dat dood “weg” is: wij fluisterden en hij zei, dat we niet meer zachtjes hoefden te praten, omdat opa nu immers niks meer kon horen. Hij maakte die middag een cadeautje voor opa: een tekening met een tekst, omdat opa dat nu niet meer zou kunnen. Een half uur waren wij daar samen en praatten over alles wat voor hem belangrijk was. Hij wilde na een uurtje terug om nogmaals naar opa te kijken en bepaalde daarna, dat we morgen terug zouden komen bij opa. De kist van opa, het was zo duidelijk de volgende stap voor hem, voor ons. Alleen… de deksel ontbrak. Die had er bij moeten staan vond hij maar de meneer van het mortuarium zou zorgen dat hij er op kwam. Dat zijn we gaan vragen. Toen de kist de kerk binnenkwam, stelde hij tevreden vast dat er een deksel opzat. In die sfeer hebben we opa begraven: kijken, heel goed kijken naar wat er gebeurde zonder taboes. Voor het eerste was “dood” tastbaar geworden. Het had hem geen angst ingeboezemd. Een maand later hoorden we hem zeggen dat hij

vrachtwagenchauffeur wilde worden, al voegde hij er wel aan toe: “Ik word vrachtwagenchauffeur met een luier om.” Dat vonden we goed. Mijn man en ik keken elkaar aan, er was met hem wat gebeurd: groot worden was voor hem niet zo beangstigend meer. Een half jaar later praatte hij over wat hij wilde worden, at hij volgens zijn zeggen vlees, omdat je daar zo “sterk” van wordt en verheugde hij zich op de klas van de andere juffie: “Want daar zitten alleen grote kinderen.’’ Zijn voornemen toen was om na de grote vakantie zonder luier naar school te gaan. Ik wist van toen af dat ik mijn kinderen niet wilde weghouden van ook dit aspect van het leven. Ik wil met een kind praten over de dood. Ergens over praten maakt altijd minder bang. Dus praten ook als het kinderen verdrietig maakt. Meisje Bloem heeft de dood van haar opa verwerkt. Ze reflecteert op de dood. Maar Bloem, wat is dat dan dood? Meisje Bloem denkt na over dood. Meisje Bloem zegt: ‘Dood is, als je niet meer kunt denken en niet meer kunt voelen en je wilt niks. Het is helemaal stil van binnen, maar dat weet je niet omdat je niet meer kunt denken. Je bent er niet meer als je dood bent.’ Meisje Bloem zegt: ‘Mijn opa is dood. Stil is het zonder hem, maar dat weet hij niet. Ik weet het, maar dat komt omdat ik levend ben (6. De dooie muis).