Bloemetje 1. De ouders van Meisje Bloem.

Door Clémence Leijten.

Op de zolder staat een trapje met drie treetjes. Meisje Bloem gaat naar boven en weer naar beneden. ‘Het is een trap naar de hemel’, zegt ze. Meisje Bloem zegt: ‘In de hemel zitten mensen die dood zijn gegaan. Buurman is doodgegaan en het zusje van Borre van school.’ Meisje Bloem weet wat dood is’. ‘Opa is dood.’ ‘Die woont nu ook in de hemel’, zegt ze. In het prentenboek Meisje Bloem staat een kind centraal, een meisje. Het valt op dat haar ouders haar toestaan op de zolder te spelen en dat ze mag kijken in hun spullen. Ze zeggen daarmee: ‘Toe maar: we vertrouwen je met de spullen die wij hebben bewaard.’ Wat Meisje Bloem dénkt is ook veilig bij haar ouders. Meisje Bloem denkt dat ze haar overleden opa kan vinden in een huis boven de wolken. Haar moeder weet niet of zo’n huis wel bestaat, maar zij verbiedt haar dochter die gedachte niet. Meisje Bloem stapt op het eerste treetje en dan op het tweede, dan op treetje drie. ‘Ik ga koffiedrinken bij mijn opa’, zegt ze. En in haar hand heeft ze een grote doos gebakjes (8. Het trapje). Mijn idee achter de persoon Meisje Bloem is: een kind is een eigen persoonlijkheid, dat recht heeft op zijn eigen plaats, zijn eigen taak, zijn eigen verantwoordelijkheid, met zijn eigen wil en zijn eigen verlangens.[i] Als je dat weet, dat een kind een individu op zich zelf is en je kunt naar hem luisteren, dan kun je ook waarnemen, dat een kind zelf oplossingen zoekt voor zijn problemen en dat hij dat beter doet, als jij hem als volwassene duidelijk weet te maken dat jij daar alle vertrouwen in hebt. De ouders van Meisje Bloem doen dat.

Dat je naar je kinderen kunt luisteren, is geen gemeengoed, stel ik spijtig vast. Nogal wat opvoeding is er alleen op gericht om aan de verlangens van de ouders te voldoen. Opletten, voorzichtig zijn, hard werken, vriendelijk en beleefd zijn - het zijn onderwerpen waarover je met elkaar van mening kunt verschillen. Als ik als ouder eenzijdig mijn denkbeelden opleg aan mijn kinderen, ga ik voorbij aan de verlangens en wensen van mijn kinderen. Mijn kinderen gaan dan twijfelen aan zichzelf. Mijn kinderen willen mij in principe niet voor het hoofd stoten maar zij hebben misschien wel een afwijkende mening. Als ze die mening doorzetten, word ik boos. Het resultaat kan zijn dat mijn kinderen negatief over zichzelf gaan denken en geloven dat zij de afkeuring van mij verdiend hebben. Ze krijgen dan het idee dat ze niet deugen, dat zij geen goed kind zijn als mij niet gehoorzamen. Dit geeft hen ten onrechte het gevoel dat zij alleen bestaansrecht hebben als zij gehoorzaam zijn en doen wat ik wil.
Het is eigen, weet ik als opvoeder, om het kind in een bepaalde richting te leiden en in ieder kind is, zoals gezegd, ook een fundamentele bereidheid om die richting te volgen. Vooral jonge kinderen geloven dat hun machtige ouders alles weten en de wijsheid in pacht hebben: wat mama of papa zegt, móét wel waar zijn. Vooral jonge kinderen zijn daardoor gemakkelijk te beïnvloeden weet ik; als de ouder zegt dat zijn kind stout is, wordt voor het kind die mening een onontkoombare waarheid. Toch, meen ik stellig, is de levensopdracht van ieder kind om in zijn gang naar volwassenheid zijn eigen identiteit te ontdekken en om te leren dat het eigen gevoel en denken dienen te prevaleren boven het denken en voelen van de mensen in zijn omgeving [ii]. Is dat mogelijk? Ja, een kind dient uit te groeien tot assertief mens is de boodschap van het prentenboek Meisje Bloem. Assertiviteit voor hem betekent vrij zijn, voor zichzelf opkomen, voor zijn eigen mening uitkomen, onafhankelijk zijn, zijn gevoelens durven uiten. Uitgangspunt hierbij is, dat hij verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag, dat hij zelf bepaalt, wat hij goed of slecht vindt en zich hierbij niet laat beïnvloeden door wat anderen van hem denken. Meisje Bloem doet dat. Meisje Bloem zegt: ‘Oom Ben zegt altijd: “Ik haal je neus eraf” en dan doet hij het stukje van mijn neus tussen zijn vingers. Oom Ben denkt dan dat ik dat geloof maar ik zie dat het zijn duim is.’ Meisje Bloem zegt: ‘Oom Ben moet dan heel erg lachen. Ik niet. Dan wordt oom Ben boos op mij, omdat ik niet lach.’Meisje Bloem vraagt aan zichzelf: ‘Zou oom Ben weten dat hij niet grappig is?’ Meisje Bloem zegt: ‘Hij weet dat niet. Ik moet hem dat zeggen.’ Meisje Bloem zegt tegen oom Ben: ‘U bent niet grappig.’ Oom Ben zegt: ‘En jij bent eigenwijs.’ En dat zegt hij niet vriendelijk (17. De fopneus). Haar assertieve gedrag is niet aan oom Ben besteed. Dat is anders in het contact met haar moeder, want Meisje Bloem heeft haar eigen idee over waar mensen zijn als ze zijn dood gegaan. Zij gelooft dat haar opa in de hemel is. Maar Bloem, wat is dat dan, de hemel? Meisje Bloem denkt na over de hemel. Meisje Bloem zegt: ‘De hemel is een huis voor dooie mensen. Het is een mooi huis en ze hebben het er goed en ze hebben nooit ruzie.’ Meisje Bloem zegt: ‘Mijn moeder zegt: “Ik weet niet of zo’n huis wel bestaat.” Maar ik vind het een goed idee, dan kan ik mijn opa tenminste ergens vinden.’ Haar moeder geeft haar ruimte om zélf te denken. Met de houding: “Toe maar: we vertrouwen je!” scheppen haar ouders een omgeving waarin Meisje Bloem assertief kan zijn. Meisje Bloem boft met zulke ouders!

 

 [i] Gordon, Thomas (1973) Luisteren naar kinderen, uitgave Elsevier, Amsterdam/Brussel.
Thomas Gordon wil volwassenen leren, hoe zij kunnen luisteren en hoe zij hun kinderen vertrouwen kunnen geven.

 [ii] Rogers, Carl (1969) Leren in vrijheid, uitgave De Toorts, Haarlem.
Carl Rogers bepleit zijn stelling, dat de mens in zichzelf de mogelijkheid heeft om zichzelf te begrijpen en te corrigeren, dus de mogelijkheid heeft om te leren vanuit zichzelf.