Bloemetje 100. Fantasie… een nuttig goedje?       

 

Door  Jan Bredie¹ 
Het wordt al donker op zolder. Meisje Bloem heeft een zaklamp want ze kan de zolder anders niet zien. Ik hoor kraken. Bloem, wat kan dat zijn ? Meisje Bloem  zegt: ‘ Ik hoor het ook, er is iemand.’ Meisje Bloem roept: ’Is daar iemand?’ Er komt geen antwoord. En toch...? Meisje Bloem ziet dat er iets beweegt. Nu weet ze het echt’. ‘Het is een spook’, zegt ze bang. Meisje Bloem rilt. Meisje Bloem roept: ‘Als je een spook bent, dan moet je hier weggaan; als je geen spook bent, dan mag je blijven.’  (35. De zaklamp)  

Meisje Bloem is bang. Ik verplaats mij in Meisje Bloem. Ik voel haar angst, omdat ik als kind ook bang ben geweest. Ik verplaats me in haar angst.

 

"De Angst in 't donker"

  Heel zachtjes…
Ik kon moeilijk mijn slaap vinden.
Heel zachtjes hoorde ik iets, onderaan de trap op de gang.
Met ingehouden adem, bleef ik luisteren.
Wat zou het kunnen zijn?
Zou het iets zijn, waar je doodsangsten voor moest hebben?
Of iemand, die geruisloos naar boven probeerde te komen? En die je kwaad wilde doen?
Misschien was het nu zijn dag?
Kon hij het niet langer verdragen, om vandaag iets kwaads te gaan doen?
En was het wel een hij?

  Lange tijd beleefde ik angstige momenten.
Steeds weer had ik een ander idee, wat het zou kunnen zijn, wat mijn gedachte zo verontrustend maakte.
Zou het dit, zou het dat.
  “Als de nacht nu eens vlotter verliep!” hoorde ik mijzelf roepen. Maar gelukkig was dat enkel in mijn hoofd, anders zou die booswicht het gehoord hebben. 
 Ik voel me niet goed.
“Had ik voor het slapen gaan, mijn slaapkamerdeur wel op slot gedraaid?”

Ik was mij er niet zeker van.
Met mijn ogen stijf dichtgeknepen en de lippen op elkaar geperst, probeerde ik te voorkomen, dat ik het uitschreeuwde, omdat de spanning ondragelijk werd.
Mijn angsten bleven gevoed worden, door die onheilspellende…  die de trap heel, heel, heel langzaam op kwam.
Ik beeldde me in, dat hij na elke traptrede, minuten lang, onbeweeglijk stil stond, om beslist niet gehoord te worden.
  Nu was hij op de derde of vierde tree, in die duistere gang.
Ik probeerde mijzelf ertoe te brengen, dat ik mijn ogen open deed en heel, heel, heel langzaam en voorzichtig uit bed zou stappen.
Ik deed het.
Bijna geruisloos.
Het ademen gaat heel zwaar.
Ik was me er ineens van bewust, dat ik ergens ook nog een zware klop hoorde.
Alleen wist ik niet waar dat vandaan kwam.
Lange tijd dacht ik erover na en bleef al die tijd, naar dat zware kloppen luisteren.
Soms dacht ik, dat ik het niet meer hoorde, maar dan scherpte ik mijn zintuigen en kon het kloppen weer horen.
Maar plots wist ik ‘t.
Het kwam vanonder mijn eigen nachthemd.
Het kloppen was snel en zwaar.
Het bonkte hard in mijn borst, als het beuken van een slagschip tegen woeste golven.
Het was mijn eigen hart, dat zo bonkte.
Even stond ik doodstil en hield mijn beide handen op elkaar tegen mijn hart.
Ik probeerde zo het geluid van het bonken, in mijn handen te laten dempen.


Absurd, ik weet `t, maar op zo`n moment, denk je niet meer helder.
Op welke tree zou hij nu zijn? Op de zesde, of misschien de zevende al?
Ik keek naar boven en wilde uitroepen; “God, wat overkomt me!!” Maar gelukkig deed ik dit niet.
Waar heb ik dit aan verdiend?
Wat moet ik in hemelsnaam beginnen!
En ja, daar hoorde ik weer een heel zacht en lichtjes kraken van een tree.
Ik probeerde me weer te verroeren en los te komen van de grond.
Voetje voor voetje, schuifelde ik naar de deur.
Daar moest ik zo snel mogelijk naar toe, maar ook niet te snel, want ik mocht per slot van rekening, geen enkel geluid maken.
Hij mocht beslist niet weten, in welke kamer ik me bevond.
Zó, dacht ik, komt hij aanstormen en gooit mijn slaapkamerdeur open.
Een hese droge keel, maakte van mijn ademhaling een slepend geluid, alsof je twee metalen over elkaar heen laat glijden.
  “O nee, als…   …als dat nu eens twee messen waren. O God! Laat dit niet gebeuren!”
En opnieuw stapelde een angst zich, op de andere angsten.
Wat zal ik blij zijn als de haan, het ochtendgloren kraait.
Wat zal ik blij zijn met `t eerste beetje licht, dat de dag aankondigt.
  “O Mama, waar ben je, nu in tijd van nood," riep ik zachtjes in mezelf van vertwijfeling.

Bijna ben ik bij de deur.
Maar als hij er nu ook bijna is, wat dan?

  Het was vannacht maar een klein maantje, maar gelukkig had dat beetje maanlicht kans gezien, haar weinige licht, mijn kamer binnen te komen.
De deur was nu verlicht.
Ik kneep mijn ogen tot kleine spleetjes, om op die manier iets scherper te kunnen zien.
Al mijn zintuigen waren nu gericht op de klink van de deur.
  En toen…  …precies op het moment, dat ik de klink vast wilde pakken, om te kijken of de deur op slot was, schoot er een koude rilling door me heen.
Mijn rug werd ijskoud van het angstzweet, dat in straaltjes over m`n ruggengraat parelde.
De klink van de deur ging heel langzaam omlaag en mijn adem stokte in de keel.
Het kwam mij voor, dat de deur nu open ging, maar dan heel, heel, heel erg langzaam.
Ik kon nu een klein kiertje bij de deur waarnemen.
Het maanlicht had niet mijn kamer of de gang verlicht, maar alleen de klink en de minimale opening van de deur.
  “Hij kon mij niet zien! Hij kon mij niet zien!” ging het alsmaar door mijn hoofd. Want ik was er zeker van, dat hij mij niet kon zien.
  Plotseling blies de deur open door een windvlaag.
Er moest een sterke tocht zijn, want de deur viel hard tegen mijn schouder.
Ik gaf een gil en hoorde gelijk daarop iemand de trap af struikelen.
Beneden werd de achterdeur van het huis opengegooid, waarbij het glas in de sponning van de deur, angstvallig rinkelde.
Ik bedacht me geen seconde. Deed vliegensvlug mijn slaapkamerdeur weer dicht. Draaide de deur op slot, het raam dicht en sprong in bed. Kroop onder de dekens en hield me muisstil.
  Lange tijd hoorde ik niets anders dan een knorrig egeltje onder mijn raam.
Een uil met zijn wakkere oehoe geroep.
Muisjes piepend op de vlucht.
Krijsende katten al vechtend om een vrouwtje.
  Zo bleef ik een uurtje stil liggen luisteren, naar de nachtelijke geluiden. Zij maakte mij rustig. En ik voelde een kalmte over me komen.

 Net toen ik weer wat tot rust was gekomen, hoorde ik weer een rommelig geluid op de trap.
En meteen vries ik, onder de dekens.
Alleen mijn ogen, kijken over de rand van de dekens.
De angst was weer in één keer terug, alsof zij niet weg geweest was.
Met een angstige blik, brandde ik mijn ogen vast op de klink van de deur.
Met mijn inmiddels getrainde gehoorzintuigen, van mijn helse ervaring voor even terug, wachtte ik op hetgeen komen ging.
Nu kwam er toch werkelijk iets de trap…   …opgelopen?
Het leken geen schoenen.
Maar wat was het dan?
Alleen pieptonen hoorde ik. En een klep of zoiets, dat open en dicht ging.
Een schavend geluid kwam er nu ook doorheen.
Ik vroeg me af, wat dat in hemelsnaam zou kunnen zijn.
Vreemd, heel erg vreemd.
Mijn nieuwsgierigheid was mij te sterk en ik sprong dan ook uit mijn bed.
Liep naar de deur en huiverde.
Aarzelde even, maar pakte de deurklink toch vast en draaide de sleutel om. Hield nog wel mijn voet voor de deur, voor het geval dat…
Ik wierp voorzichtig een blik door de kier van de deur.

Op de gang scheen het weinige maanlicht, dat door mijn slaapkamerraam, als melk naar binnen vloeide. 
  Er was nu een onrustige stilte op de gang.
Ik speurde de gang af en de trap naar beneden, maar bleef veilig achter de deur staan.
Ondanks het weinige licht, kon ik toch, de schaduwen van het gangmeubilair van elkaar onderscheiden.
Maar wat was dat? Hoorde ik iets op de slaapkamer van Mama?
Ik waagde mijn hoofd buiten de deur. Toen mijn schouders.
Ik deed de deur verder open en liep op het krakende en pieptoontjes geluid makende iets af.
Het was donker in zijn kamer.
Een vreemde gewaarwording overviel mij, toen ik spontaan en gewaagd moet ik zeggen, het licht aanknipte.
Mama lag daar op haar bed en, ik zweer het u, dat ik het niet verzin.
Er boog een grote kast, van een soort machine over haar heen.
Mama was wakker, maar kon schijnbaar geen weerstand bieden, tegen deze helse machine.
Een aantal draden liep van de machine naar Mama.
Ik stond perplex en wist me geen raad.
Wat moest ik hiervan denken?
Ik probeerde te praten, wat te zeggen, maar ik wist niet wat.
  Het was een vierkante kast op wielen en een soort televisiescherm aan de bovenkant.
Achterop de kast brandde een klein lampje. Voor en opzij brandden er veel meer, maar achterop maar één.
En daaronder stond er een kleine tekst.
De lettertjes waren piepklein.
Ik las; “Made in Germany.” 
Daaronder stond met rode letters; röntgen machine.
Mama lag met haar handen te wiebelen, waarop ik zei: “Mama, houd uw handen stil, want anders doet hij het niet goed. Mama!! Zeg hoor je me niet!! Mamaaa!!!! Mamaaaaaa!!!!!!  Mamaaaaaa!!!!!

 Op dat moment schrok ik wakker en baadde in het zweet.
 

De moraal van deze vertelling is…

Dat Meisje Bloem in haar droom de assertiviteit van het bewustzijn zo heeft kunnen vorm gegeven, dat zelfs in haar onderbewustzijn, dit manifest, haar instaat doet stellen, ook in haar slaap, grip de doen krijgen op het overleven. Het stelt haar instaat, liefde en verdriet in een andere, positieve context te plaatsen. 

Een overlevingstechniek. Onderlinge Openheid en naar je Omgeving, is deels de sleutel voor rust èn Geluk!

Ps.

Voor je slapen gaat, tòch maar even een prettig verhaaltje lezen.

Slaap lekker Meisje Bloem 

  1. Jan Bredie is regisseur van Het Nijmeegs Stadstheater en schrijver.