Bloemetje 55. Alles op zijn kop.

Door Clémence Leijten

Meisje Bloem vindt op zolder een grote doos met messen, lepels en vorken. ‘Meisje Bloem zegt: ‘Het zijn mooie voor een deftig diner.’ Rechts van het bord het mes en de lepel, links de vork, weet ze. Haar ogen lachen om de vork die is kromgebogen. Ze zegt: ‘Dit is een krulvork. Met een krulvork eten krulmensen.’ Wat onderscheidt krulmensen van niet-krulmensen? Een normale vork gebruikt iedereen; een kromme vork met een krul is bijzonder en is voor krulmensen die anders dan iedereen naar de wereld kijken. Die, zoals Meisje Bloem in het verhaaltje zegt, kunnen denken met een bochtje. Meisje Bloem doet een krulmens voor. Ze buigt voorover en legt haar handen op de grond. ‘Als je een krulmens bent’, zegt ze, ‘zie je alles op zijn kop.’ (3. De vork). Je kijkt als krulmens anders aan tegen heersende normen, je trekt wat hoort in twijfel: het kan immers ook anders, beter wellicht; een vork functioneert als hij recht is, maar functioneert ook krom.         


Net als Meisje Bloem weet ik wel dat rechts van het bord het mes en de lepel moeten liggen en links de vork op een goed gedekte tafel. Een goed gedekte tafel is een waarde, dat het mes en de lepel rechts liggen en de vork links is de norm in onze samenleving. “Waarden en normen”: mensen spreken gemakkelijk over waarden en normen alsof het één begrip is. Mensen kunnen echter een bepaalde waarde delen en tegelijk van mening verschillen over de normen - de regels van handelen- die daaraan gekoppeld worden, meen ik. Zorg besteden aan een goed gedekte tafel is een waarde, maar moet iedereen het eens zijn met de regel dat het mes en de lepel rechts moeten en de vork links? Nee. Dat bepaal je zelf, vind ik.

Als ik het verhaaltje van de vork lees denk ik aan het gedichtje van de kinderboekenschrijfster Lea Smulders uit mijn jeugd. Over een servies dat in de nacht van ‘Rinkeldeking’ uit wandelen ging, in de regen (1).                                                                                    

Citaat: “[..] Ze waren in hun nopjes,

De borden en de kopjes.

Ze zeiden: “Phoe, wat hindert dat,

Al worden we een beetje nat?

’t Is een fijne wandeling

In de nacht van rinkeldeking.”

 

 Ze liepen zeven straten door.

De kopjes gingen oor aan oor,

De schoteltjes die rolden,

’t Suikerpotje holde,

De theepot met z’n muts nog op

Ging helemaal voorop.

 

Zo brak de nieuwe dag weer aan

Toen zijn ze braaf naar huis gegaan.

Ze hebben elkaar toen even

nog lekker drooggewreven.

Toen trokken ze met ‘n braaf gezicht

De kastdeur netjes dicht.’’ 

Waarom vond ik dit versje zo leuk? Omdat het zo anders was dan het mooie zondagse servies dat dag in dag uit ongebruikt stond te wezen in de mooie kamer van ons huis, omdat je een zondagsservies niet hoort te gebruiken op een dag door de week. Daar zat geen leven in, vond ik. Stiekem hoopte ik dat die bordjes en die kopjes ook een dubbelleven leidden. Dat ze weleens uit de band sprongen. Het gedichtje leek op mij: ik was een braaf meisje, maar in wezen was ik een krulmens. Nog heel vaak als het leven bruist, zeg ik zachtjes in mezelf: ‘Ze waren in hun nopjes, de borden en de kopjes.’ En dan voel ik dat ik leef.

 

Dus niet vanzelfsprekend: het mes met de lepel rechts van het bord en links de vork! Hebben krulmensen dan niet de hele dag ruzie? Nee, over individuele keuzes die afwijken van wat andere mensen vinden dat hoort, kun je bijvoorbeeld onderhandelen. Door te onderhandelen en op die manier vast te houden aan mijn persoonlijke waarde stel ik mij assertief op: ik neem de vrijheid om te doen wat ik denk dat goed is zonder dat ik anderen hun mening ontneem. Op dezelfde manier kunnen de anderen met mij onderhandelen en ontstaan er nieuwe regels, waarvan je kunt overeen komen dat je je daaraan zult houden, bijvoorbeeld dat we voortaan het mes en de lepel en de vork leggen bóven het bord. Dat zijn andere regels dan de regels die er zijn omdat het nu eenmaal hoort; déze regels zijn gebaseerd op wat ik en de ander vinden dat goed is. Een ‘leukere’ wereld is dat; met zo’n wereld ben ik in mijn nopjes.                                                                                               

 

  1. Smulders Lea (1957) De vrolijke carrousel, uitgeverij Cantecleer De Bilt.