Bloemetje 79 Het touwtje.

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem is op zolder, terwijl het hard waait. Hoeiiiiiiiiii, hoeiiiiiiiiii, hoeiiiiiiiii gaat het. Ben je bang, Bloem, voor de wind? ‘Straks waait misschien het dak er af’, zegt ze. ‘Hoe kan ik dat stoppen?’ Meisje Bloem denk aan een huis zonder dak waar je zomaar naar binnen kunt kijken. Ze zegt:Zonder het dak waaien de lakens van mijn bed.’ De gaatjes in haar ogen zijn groot. Meisje Bloem denkt diep na. ‘Er moet iets gebeuren’, zegt ze. (4 Het touwtje.) Als je een gevaar ziet dan kun je wachten tot het voorbij is, maar je kunt ook wat aan het gevaar gaan doen. Naast Meisje Bloem ligt een bol touw. ‘Ik weet wat’, zegt ze. Meisje Bloem windt het touwtje van de bol. Ze bindt het touwtje om een spijker in het dakraam. En dan neemt ze het andere eind van het touwtje mee naar de stoelpoot en knoopt het daar vast. ‘Zo’, zegt ze, ‘nu kan er niks meer gebeuren.’  Meisje Bloem wacht niet totdat het dak er af waait. Ze bindt het dak vast met een touwtje aan de stoelpoot. Meisje Bloem lost iets dat fout kan gaan, op. Dat kunnen mensen. Meisje Bloem ontdekt dat zij haar huis heeft gered en dat zij zich dapper voelt.

Continue Reading


Bloemetje 78. Warmte

Door Joris Leijten

De afgelopen weken was het in Nederland en Europa heet en warm. Buiten werd het ruim 35 graden Celsius. We komen in de vakantiestemming van de warme zomer. Meisje Bloem speelt graag op de zolder. De zolder is altijd een warme plek. Direct onder de pannen broeit het. Het broeit en bloeit van inspiratie en ideeën. Zelf woon ik op een 3e etage bovenverdieping in een appartement met een plat dak, een soort zolderverdieping, en dat trekt ook veel warmte aan.                                                                                                                                    

Meisje Bloem heeft in het prentenboek Meisje Bloem geen last van de warmte. De warmte  is er wel, maar komt van buiten van de mooie zon, waarin je lekker kunt spelen.
“Maar Bloem, wat is dat dan, buiten? Meisje Bloem denkt na over buiten. Meisje Bloem zegt: ‘Buiten is niet binnen. Binnen is de kamer. De tafels en de stoelen. De bedden. De vorken en de lepels. Buiten is de lucht. De regen en de zon. En de bloemen en het gras, maar ook de auto’s op de weg.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ga naar buiten, als ik niet meer binnen wil spelen.’ (42. Het dakraam)

Continue Reading


Bloemetje 77. Zorg

Door Clémence Leijten.
Op zolder op de deksel van een doos kruipt een diertje. Het is een diertje met een rode jas met zwarte stippen. Een lieveheersbeestje. Meisje Bloem zegt: ‘Het lieveheers-beestje moet naar buiten.’ Meisje Bloem bedenkt een plan: ik maak het dakraam open. Meisje Bloem zegt dan tegen het lieveheersbeestje: ‘Stap maar op mijn arm.’ Dat doet het lieveheersbeestje en dan loopt Meisje Bloem met hem naar het open dakraam. ‘Springen’, zegt ze, ‘maar pas op je knietjes.’ (42. Het dakraam)  Meisje Bloem is onbaatzuchtig zorgzaam. Niemand zegt haar: ‘Dat heb je goed gedaan.’ Niemand ziet haar zorg, terwijl ze het lieveheersbeestje wél behoedt voor een wisse dood. Want op die zolder is voor hem niks om te eten. Er is geen frisse buitenlucht. Zorg onttrekt zich vaak aan de aandacht. Ik moest daar aan denken toen ik de krantenkop in de Volkskrant zag: De zorg is het werk dat al het andere werk mogelijk maakt. Dit is een door-denkertje.

Continue Reading


Bloemetje 76. De Bibelebonse berg

Door Clémence Leijten.
Meisje Bloem vindt een doos met een hele grote lepel.‘Dit is de lepel van de Bibelebonse berg’, zegt ze deftig. Meisje Bloem kent het rijmpje van haar oma. Ze zegt: ‘Op de Bibelebonse berg wonen Bibelebonse mensen en die Bibelebonse mensen hebben Bibelebonse kinderen en de Bibelebonse kinderen eten Bibelebonse pap met een Bibelebonse lepel uit een Bibelebonse nap. (12. De lepel) Ik ken dat rijmpje ook. Het was de bedoeling dat je dat versje heel snel zei en zou struikelen over dat moeilijke woord “Bibelebons”. Meisje Bloem zegt: ‘Ik weet dat een nap een kom is. Maar waar kan ik de Bibelebonse berg vinden?’ Meisje Bloem pakt een trapje en kijkt naar buiten. Ze ziet alleen maar daken en geen bergen. ’Hier zijn geen bergen’, zegt ze, ‘de Bibelebonse berg is in een ver land.’ Meisje Bloem zou graag in dat land willen wonen. Waarom zou Meisje Bloem daar willen wonen? Meisje Bloem zegt: ‘De Bibelebonse berg is een berg waar álle mensen eten hebben. De mensen eten de hele dag pap en zoveel als ze willen. Lekkere pap met wel honderd scheppen suiker er in.’ Meisje Bloem zegt: ‘Het is er nooit naar, het is er altijd leuk.’  (12. De lepel) Een soort luilekkerland dus.

Continue Reading